Cass., 24/02/2011, rolnummer C.10.0283.F (
http://jure.juridat.just.fgov.be" onclick="window.open(this.href);return false;)
III. BESLISSING VAN HET HOF
Beoordeling
Eerste middel
Artikel 1432 Burgerlijk Wetboek bepaalt dat elk der echtgenoten vergoeding verschuldigd is ten belope van de bedragen die hij uit het gemeenschappelijk vermogen heeft opgenomen om een eigen schuld te voldoen en, in het algemeen, telkens als hij persoonlijk voordeel heeft getrokken uit het gemeenschappelijk vermogen.
De vergoeding mag overeenkomstig artikel 1435 van dat wetboek niet kleiner zijn dan de verarming van het vergoedingsgerechtigde vermogen ; indien de in het vergoedingsplichtige vermogen gevallen bedragen en gelden echter gediend hebben om een goed te verkrijgen, in stand te houden of te verbeteren, zal de vergoeding gelijk zijn aan de waarde of de waardevermeerdering van dat goed, op het ogenblik van de ontbinding van het stelsel indien het zich op dat tijdstip in het vergoedingsplichtige vermogen bevindt.
Indien een lening werd aangegaan om een eigen onroerend goed te verkrijgen, in stand te houden of te verbeteren, leidt de afbetaling van die lening door het gemeenschappelijk vermogen krachtens het voormelde artikel 1435 tot een vergoeding gelijk aan de waarde of de waardevermeerdering van dat goed, daar het gemeenschappelijk vermogen rechtstreeks heeft bijgedragen tot het verkrijgen, het instandhouden of het verbeteren van het goed.
Het bestreden arrest stelt vast dat de eiser, vóór het huwelijk, een lening heeft aangegaan om een eigen onroerend goed te verkrijgen en te verbeteren, dat die lening vanaf de tweede kwartaalaflossing werd afbetaald door het gemeenschappelijk vermogen en dat de partijen daarna een nieuwe lening hebben aangegaan om de eerste terug te betalen, wat zij ook gedeeltelijk met gelden uit de gemeenschap hebben gedaan, alvorens te scheiden.
Het bestreden arrest, dat beslist dat er bij de berekening van de door de verschuldigde vergoeding "rekening moet worden gehouden met de waarde van het goed of de waardevermeerdering" ervan, schendt de voormelde wetsbepalingen niet.
Het middel kan niet worden aangenomen.
Tweede middel
Na de ontbinding van een huwelijksvermogensstelsel van gemeenschap van goederen ontstaat er tussen de gewezen echtgenoten een onverdeeldheid waarop, in de regel, het gemeen recht van toepassing is.
Volgens artikel 577-2, § 2 en 8, van het Burgerlijk Wetboek, worden de onverdeelde aandelen vermoed gelijk te zijn en is de verdeling van de gemeenschappelijke zaak onderworpen aan regels die bepaald zijn in de titel "Erfenissen".
Artikel 890 van datzelfde wetboek bepaalt dat, om te beoordelen of er benadeling geweest is, de onverdeelde goederen worden geschat op hun waarde ten tijde van de verdeling.
De waarde van de voorwerpen, die oorspronkelijk tot het gemeenschappelijk vermogen behoorden en die op het ogenblik van de verdeling afhingen van de onverdeeldheid die tussen de ex-echtgenoten was ontstaan door de ontbinding van het stelsel, moet bijgevolg worden bepaald op het tijdstip van de verdeling.
Het bestreden arrest, dat beslist dat de waarde van de voertuigen die deel hebben uitgemaakt van het gemeenschappelijk vermogen, in het kader van de verdeling, "berekend moet worden op de datum van het verzoek tot echtscheiding", schendt artikel 890 van het Burgerlijk Wetboek.
Het middel is gegrond.