Om te zien of de Belgische rechtbanken bevoegd zijn moet
in eerste instantie gekeken worden naar de Brussel IIbis verordering.
Zie Hof van Justitie, 29 november 2007, zaak C‑68/07
De artikelen 6 en 7 van verordening nr. 2201/2003 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid, moeten aldus worden uitgelegd dat, wanneer de verweerder in het kader van een echtscheidingsprocedure niet zijn gewone verblijfplaats in een lidstaat heeft en geen onderdaan van een lidstaat is, de rechterlijke instanties van een lidstaat hun bevoegdheid om kennis te nemen van de ingestelde vordering niet kunnen baseren op hun nationale recht wanneer de rechterlijke instanties van een andere lidstaat bevoegd zijn krachtens artikel 3 van deze verordening.
Volgens de duidelijke bewoordingen van artikel 7, lid 1, van deze verordening wordt de bevoegdheid in elke lidstaat namelijk slechts door het nationale recht geregeld wanneer geen enkele rechterlijke instantie van een lidstaat bevoegd is op grond van de artikelen 3 tot en met 5 van deze verordening. Volgens artikel 17 van de verordening moet voorts de rechterlijke instantie van een lidstaat waarbij een zaak aanhangig is gemaakt waarvoor zij krachtens de verordening niet bevoegd is, zich ambtshalve onbevoegd verklaren wanneer een rechterlijke instantie van een andere lidstaat bevoegd is krachtens deze verordening.
Het bepaalde in artikel 6 van de verordening doet aan deze uitlegging niet af, aangezien de toepassing van de artikelen 7, lid 1, en 17 ervan niet afhangt van de hoedanigheid van de verweerder, maar uitsluitend van het antwoord op de vraag of een rechterlijke instantie van een lidstaat bevoegd is krachtens de artikelen 3 tot en met 5 van de verordening, die tot doel heeft uniforme conflictregels in echtscheidingszaken in te voeren teneinde het vrije verkeer van personen zo ruim mogelijk te verzekeren De verordening is dus ook van toepassing op onderdanen van derde staten die een voldoende sterke band met het grondgebied van een van de lidstaten hebben overeenkomstig de in de verordening geformuleerde bevoegdheidscriteria, welke criteria zijn gebaseerd op het beginsel dat een reëel aanknopingspunt moet bestaan tussen de betrokkene en de lidstaat die de bevoegdheid uitoefent.
Pas als volgens deze verordening geen rechtbank van de Europese Unie bevoegd is, moet gekeken worden naar het Wetboek IPR.
Brussel IIbis invullen op Google en u hebt de verordening.