#2 , 24 mei 2012 14:15
Wet 8.4.1965
M6. 6. Artikel 44 : Territoriale bevoegdheid
Dit artikel betreft de territoriale bevoegdheid. Het bepaalt de criteria ervan, voorziet in een straf indien de verplichting om onverwijld de wijziging van verblijfplaats aan de jeugdrechtbank mede te delen niet wordt nageleefd en regelt de gevolgen van de wijziging van verblijfplaats op het stuk van de bevoegdheid.
6.1. Bevoegdheidscriteria : beginselen.
6.1.1. Gevallen waarin een zaak bij de jeugdrechtbank aanhangig wordt gemaakt vooraleer de betrokkene de leeftijd van 18 jaar heeft bereikt.
6.1.1.1. Algemeen bevoegdheidsbeginsel
De territoriale bevoegdheid van de jeugdrechtbank wordt bepaald op grond van de verblijfplaats van de ouders, voogden of degenen die de persoon beneden de 18 jaar onder hun bewaring hebben, onverminderd de artikelen 350, 353 en 367, paragraaf 2 van het Burgerlijk Wetboek, die in afzonderlijke bevoegdheidscriteria voorzien. Deze 3 artikelen hebben respectievelijk betrekking op de adoptie, de uitspraak van adoptie en de herroeping van de adoptie.
Om een duidelijk onderscheid te maken tussen de gevallen bedoeld in het eerste lid en die bedoeld in het derde lid werden de woorden "de minderjarige" vervangen door de woorden "de persoon beneden de achttien jaar" en "de betrokkene die de leeftijd van achttien jaar heeft bereikt". Het gebruik van deze woorden voorkomt elke discussie betreffende het persoonlijk statuut van de betrokkene en de gevolgen ervan wat de leeftijd van de meerderjarigheid betreft.
6.1.1.2. Subsidiaire bevoegdheidsbeginselen
Het nieuwe tweede lid werd in artikel 44 ingevoegd (27) om de territoriale bevoegdheid van de jeugdrechtbank te regelen wanneer de ouders, voogden of degenen die de persoon beneden de 18 jaar onder hun bewaring hebben, geen verblijfplaats in België hebben of wanneer deze verblijfplaats niet gekend is of niet vaststaat. Dit is, ingevolge de talrijke migraties die onze samenleving kenmerkt, meer en meer het geval.
In dit geval wordt voorzien in 3 subsidiaire bevoegdheidsbeginselen : de plaats waar de betrokkene het als misdrijf gekwalificeerd feit heeft gepleegd, de plaats waar de persoon beneden de 18 jaar wordt aangetroffen, of de plaats waar de betrokkene verblijft of waar de inrichting gevestigd is aan dewelke hij werd toevertrouwd.
6.1.2. Gevallen waarin de zaak bij de jeugdrechtbank aanhangig wordt gemaakt nadat de betrokkene de leeftijd van 18 jaar heeft bereikt
Het nieuwe derde lid van artikel 44 houdt rekening met het gegeven dat er na de meerderjarigheid geen sprake meer is van een voogd of ouder die de bewaring heeft. (28)
Krachtens dit nieuwe lid is, wanneer de zaak bij de jeugdrechtbank aanhangig wordt gemaakt nadat betrokkene de leeftijd van 18 jaar heeft bereikt, de jeugdrechtbank bevoegd van de plaats waar deze persoon zijn verblijfplaats heeft, of indien deze onbekend is of niet vaststaat, van de plaats waar het als misdrijf gekwalificeerd feit werd gepleegd.
6.2. Bevoegdheidscriteria : uitzonderingen
Net als het vroegere tweede lid van artikel 44 van de wet van 8 april 1965 bevat het nieuwe vierde lid uitzonderingen op de hiervoren omschreven regels inzake territoriale bevoegdheid.
Het zijn de volgende :
6.2.1. Bevoegdheid van de jeugdrechter, van de verblijfplaats van de persoon die een verzoek tot ontvoogding indient (artikel 477 B.W.) of een verzoek tot schrapping van bepaalde vermeldingen in het strafregister overeenkomstig de wet van 8 april 1965 (artikel 63, vijfde lid).
6.2.2. Bevoegdheid van de jeugdrechter van het rechtsgebied waar de familieraad heeft vergaderd, ingeval de ouders van de geadopteerde verzoeken dat het kind terug onder hun ouderlijk gezag wordt geplaatst bij overlijden van één of van beide adopterende echtgenoten (artikel 361, pragraaf 3 B.W.), om te voorzien in de voogdij bij herroeping van adoptie (artikel 367, paragraaf 7 B.W.), naar aanleiding van de uitspraak van de ontvoogding met instemming van de familieraad (artikel 478 B.W.) of in geval van verzoek om over de ontvoogding te beraadslagen (artikel 479 B.W.)
De tekst die het oude punt 1° van het tweede lid vervangt, bevat geen verwijzingen meer naar de artikelen 373 en 374 B.W. In dit gevallen geldt het algemeen beginsel dat vervat is in het eerste lid. Dit houdt in dat de territoriale bevoegdheid wordt bepaald door de verblijfplaats van de ouders, voogden of de personen die een persoon beneden de 18 jaar onder hun bewaring hebben. Zodoende werd er rekening gehouden met de wijziging van de artikel van het burgerlijk wetboek door de wet van 31 maart 1987 op de afstamming die ertoe strekt te voorkomen dat de zaak aanhangig wordt gemaakt bij verschillende rechtbanken naar gelang van de verblijfplaats van de ene of van de andere ouder wanneer die in verschillende arrondissementen verblijven. (29)
6.3. De verplichting onverwijld kennis te geven van een verandering van verblijfplaats
Het nieuwe vijfde lid is praktisch identiek aan het oude derde lid dat de ouders, voogden of degenen die een persoon beneden de 18 jaar onder hun bewaring hebben er toe verplichtte elke verandering van verblijfplaats onverwijld mede te delen aan de jeugdrechtbank.
Nieuw is, dat de niet-naleving van deze verplichting trafbaar wordt met een geldboete van één frank tot vijfentwintig frank. Deze overtreding valt onder de bevoegdheid van de politierechtbank.
6.4. De gevolgen van een verandering van verblijfplaats
Het nieuwe zesde en het nieuwe zevende lid van artikel 44 komen letterlijk overeen met het oude vierde en ijfde lid van voornoemd artikel.
De verandering van verblijfplaats naar een ander arrondissement heeft voor gevolg dat de zaak wordt onttrokken aan de jeugdrechtbank waarbij ze eerst aanhangig werd gemaakt en verwezen wordt naar de jeugdrechtbank van het arrondissement waar de nieuwe verblijfplaats gelegen is.
De rechtbank waarbij de zaak aanhangig is gemaakt, blijft evenwel bevoegd om ten gronde uitspraak te doen in geval van verandering van verblijfplaats tijdens het geding.
Art. M7. 7. Artikel 45 : Akte van rechtsingang
7.1. Het eerste punt werd gewijzigd wegens de nieuwe nummering van de artikelen in het Burgerlijk Wetboek en wegens de vervanging van de commissies van openbare onderstand door openbare centra voor maatschappelijk welzijn. Tevens werd rekening gehouden met het nieuwe artikel 145 van het Burgerlijk Wetboek, ingevoegd bij artikel 8 van de wet van 19 januari 1990 tot verlaging van de leeftijd van burgerlijke meerderjarigheid tot 18 jaar. Dit artikel laat een minderjarige toe, zelf bij de jeugdrechtbank een verzoekschrift in te dienen met het oog op het aangaan van een huwelijk voor de leeftijd van 18 jaar, indien de ouders niet in het huwelijk instemmen.
7.2. Punt 2, b, werd gewijzigd wegens de nieue mogelijkheid voor het openbaar ministerie om de jeugdrechtbank te vatten met het oog op een uithandengeving (artikel 38), alvorens het gerechtelijk onderzoek is afgesloten (artikel 49, vijfde lid).
7.3. Het nieuwe punt 2, c, houdt rekening met de mogelijkheid die de artikelen 37, paragraaf 3, eerste lid, aan de "minderjarige" nu bieden om bij verzoekschrift verlenging te vragen van de maatregelen nadat hij de leeftijd van 18 jaar heeft bereikt.
Deze bepaling biedt aan de partijen bedoeld in artikel 60, tweede lid, eveneens de mogelijkheid om zich bij verzoekschrift zelf tot de rechtbank te wenden, ten einde de herziening van de maatregelen te vragen, zonder gebonden te zijn door een initiatief van het openbaar ministerie.