#6 , 04 jul 2011 12:22
De bescherming van de gezinswoning: De gezinswoning omvat de gemeenschappelijke woning en het huisraad van de samenwonenden. Een van de samenwonenden kan niet op eigen houtje beslissen de gezinswoning te verkopen, weg te schenken of er een hypotheek op te nemen. De andere samenwonende moet daarmee akkoord gaan. Als een van de samenwonenden zonder goede reden weigert, kan de rechter de andere toelaten toch alleen te handelen.
Vrederechter
Als de verstandhouding tussen de samenwonenden ernstig verstoord is, kan de vrederechter dringende en voorlopige maatregelen opleggen.
Deze maatregelen kunnen betrekking hebben op:
het verblijf in de woning
de goederen van de samenwonenden en de gemeenschappelijke kinderen
de verplichtingen van beide samenwonenden
…
Ook na het beëindigen van de wettelijke samenwoning kan de vrederechter deze maatregelen opleggen.
"Art. 1479. Indien de verstandhouding tussen de wettelijk samenwonenden ernstig verstoord is, beveelt de vrederechter, op verzoek van één van de partijen, de dringende en voorlopige maatregelen betreffende het betrekken van de gemeenschappelijke verblijfplaats, betreffende de persoon en de goederen van de samenwonenden en van de kinderen alsmede betreffende de wettelijke en contractuele verplichtingen van beide samenwonenden.
De vrederechter bepaalt de geldigheidsduur van de maatregelen die hij oplegt. Hoe dan ook vervallen die maatregelen op de dag dat de wettelijke samenwoning, zoals bedoeld in artikel 1476, § 2, zesde lid, wordt beëindigd.
Na de beëindiging van de wettelijke samenwoning en voor zover de vordering binnen drie maanden na die beëindiging is ingesteld, gelast de vrederechter de dringende en voorlopige maatregelen die ingevolge de beëindiging gerechtvaardigd zijn. De vrederechter bepaalt de geldigheidsduur van de maatregelen die hij oplegt. Die geldigheidsduur mag niet langer dan één jaar bedragen.
De vrederechter beschikt overeenkomstig de bepalingen van de artikelen 1253ter tot 1253octies van het Gerechtelijk Wetboek.".
De artikelen 215, 220, § 1, en 224, § 1, 1, zijn van overeenkomstige toepassing op de wettelijke samenwoning.
Art. 215. <W 14-07-1976, art. 1> § 1. De ene echtgenoot kan zonder de instemming van de andere niet onder bezwarende titel of om niet onder de levenden beschikken over de rechten die hij bezit op het onroerend goed dat het gezin tot voornaamste woning dient, noch dat goed met hypotheek bezwaren.
Hij kan zonder die instemming evenmin onder bezwarende titel of om niet onder de levenden beschikken over het huisraad dat aanwezig is in het goed dat het gezin tot voornaamste woning dient, noch dat huisraad in pand geven.
Indien de echtgenoot wiens instemming vereist is, deze zonder gewichtige redenen weigert, kan de andere echtgenoot zich door de rechtbank van eerste aanleg, en, in spoedeisende gevallen, door de voorzitter van die rechtbank, laten machtigen om de handelingen alleen te verrichten.
§ 2. Het recht op de huur van het onroerend goed dat een der echtgenoten gehuurd heeft, zelfs voor het huwelijk, en dat het gezin geheel of gedeeltelijk tot voornaamste woning dient, behoort aan beide echtgenoten gezamenlijk, niettegenstaande enige hiermede strijdige overeenkomst.
De opzeggingen, kennisgevingen en exploten betreffende die huur moeten gezonden of betekend worden aan elk der echtgenoten afzonderlijk of uitgaan van beide echtgenoten gezamenlijk.
(Elk van de echtgenoten kan evenwel de nietigheid van deze documenten, die aan de andere echtgenoot worden toegezonden of van deze laatste uitgaan, slechts inroepen indien de verhuurder kennis heeft van hun huwelijk. <W 20-02-1991, art. 3>
Elk geschil tussen de echtgenoten omtrent de uitoefening van dat recht wordt beslist door de vrederechter.
De bepalingen van deze paragraaf zijn niet van toepassing op handelshuurovereenkomsten, noch op pachtcontracten.