art. 387 bis - aanpassing omgangsregeling EOT
Geplaatst: 10 dec 2011 10:18
door Catryona
Ik heb altijd gelezen dat een EOT door de jeugdrechtbank alleen aangepast kan worden als er de situatie van een van de ouders "ingrijpend en buiten diens wil om gewijzigd is".
Nu had mijn ex een wijziging van de omgangsregeling gevraagd en, hoewel er geen veranderingen in in zijn situatie waren, heeft hij van de rechter gelijk gekregen. De rechter motiveert dit door te stellen dat art. 387bis zegt dat de omgangsregeling in alle gevallen door de rechtbank gewijzigd mag worden als het in het belang van het kind is.
Mag een rechter zomaar het akkoord van een EOT veranderen of moeten er echt gewijzigde omstandigheden zijn? En zo ja, hoe belangrijk is het onderdeel "ingrijpend en buiten diens wil om" (is er hier trouwens een wet van?). Ik zou nl. in beroep willen gaan, maar aangezien dat behoorlijk veel kost en ik de kosten zou moeten lenen ga ik het uiteraard niet doen als het inderdaad zo is dat een rechter, zonder dat daar een reden voor moet zijn, de regeling van de EOT gewoon mag negeren...
Re: art. 387 bis - aanpassing omgangsregeling EOT
Geplaatst: 10 dec 2011 17:42
door Franciscus
Ik lees (vette tekst door mij) dus kort gezegd wanneer een van de ouders vindt dat het in belang van het kind is wordt op de griffie een verzoekschrift neergelegd zodat de rechtbank kan beslissen.
En ja een rechtbank kan dat.
Artikel 387bis burgerlijk wetboek
Art. 387bis.<ingevoegd bij W 1995-04-13/37, art. 15, 003; Inwerkingtreding : 03-06-1995>
In alle gevallen, en onverminderd de bevoegdheid van de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg, rechtsprekend in kort geding overeenkomstig artikel 1280 van het Gerechtelijk Wetboek, kan de jeugdrechtbank in het belang van het kind, op verzoek van beide ouders of van één van hen, dan wel van de procureur des Konings alle beschikkingen met betrekking tot het ouderlijk gezag opleggen of wijzigen.
Toevoeging - bilocatiewet van 18 juli 2006Art. 3. Artikel 387bis van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 13 april 1995, wordt aangevuld met de volgende leden :
Onverminderd artikel 1734 van het Gerechtelijk Wetboek, poogt de rechtbank de partijen te verzoenen. Zij verstrekt hen alle nuttige inlichtingen over de rechtspleging en in het bijzonder over het nut een beroep te doen op de in het zevende deel van het Gerechtelijk Wetboek bepaalde bemiddeling. Indien zij vaststelt dat een toenadering mogelijk is, kan zij de schorsing van de procedure bevelen, teneinde de partijen de mogelijkheid te bieden alle nuttige inlichtingen hierover in te winnen en het bemiddelingsproces op te starten. De duur van de schorsing mag niet meer dan één maand bedragen.
De rechtbank kan, zelfs ambtshalve, een voorafgaande maatregel bevelen teneinde de vordering te onderzoeken of de toestand van de partijen voor een termijn die zij vaststelt, voorlopig te regelen.
Ingeval een dergelijke vordering voor het eerst bij de jeugdrechtbank aanhangig wordt gemaakt, en behoudens overeenstemming van alle partijen en van de procureur des Konings, beslist de jeugdrechtbank over een voorlopige regeling. De zaak kan tijdens een latere zitting opnieuw worden onderzocht, op een datum die ambtshalve vastgelegd wordt in het vonnis, binnen een termijn die één jaar niet te boven mag gaan, en onverminderd een nieuwe oproeping op een vroegere datum, zoals is aangegeven in het volgende lid :
De zaak blijft ingeschreven op de rol van de jeugdrechtbank tot de kinderen op wie het geschil betrekking heeft, ontvoogd zijn of de leeftijd van wettelijke meerderjarigheid hebben bereikt. In geval van nieuwe elementen, kan de zaak opnieuw voor de rechtbank worden gebracht bij conclusie of bij een schriftelijk verzoek dat wordt neergelegd bij of gericht is aan de griffie.
Artikel 730, § 2, a), van het Gerechtelijk Wetboek is niet van toepassing op deze zaken.