#2 , 14 feb 2008 09:25
De verhuurder heeft volgens het Burgerlijk Wetboek (art. 1732 en volgende) een ‘huurdersaansprakelijkheid’. “Deze impliceert dat hij aan het einde van de huurperiode het gehuurde goed aan de verhuurder moet terugbezorgen in de staat waarin hij het heeft verkregen. Min de normale huurslijtage, wel te verstaan, “Tijdens de huurperiode is de huurder dus altijd aansprakelijk voor de schade die optreedt aan de gehuurde goederen tenzij hij kan aantonen dat hij niet aansprakelijk is.
Voor brandrisico’s gelden dezelfde principes. De huurder is aansprakelijk voor schade uit een brand, tenzij hij kan aantonen dat hij niet aansprakelijk is. Dit kan bv. in geval van overmacht (blikseminslag), in geval van een fout van een derde (een overslaande brand), of in geval van een constructiefout te wijten aan de eigenaar zelf (tijdens verbouwingswerken ontstaat er een kortsluiting).”
De huurder kan dus in alle gevallen van brand aangesproken worden, tenzij hij zich kan ontlasten van deze aansprakelijkheid. In die gevallen heeft de eigenaar-verhuurder er zelf alle belang bij een brandverzekering af te sluiten die de restrisico’s dekt.
Wettelijk gezien zijn echter noch de eigenaar, noch de huurder verplicht zich tegen brand te verzekeren. Beiden kunnen echter wel contractueel verplicht worden een verzekering af te sluiten. Enerzijds kan de financiële instelling de eigenaar verplichten een brandverzekering af te sluiten. Anderzijds kan de huurder hiertoe in het huurcontract verplicht worden.
Kortom eigenlijk dienen dus eigenaar en huurder een brandverzekering te onderschrijven. De huurder voor de huurdersaansprakelijkheid (die de werkelijke waarde verzekert) en de eigenaar-verhuurder voor de overblijvende gevallen waarbij hij in nieuwwaarde wordt verzekerd. Uiteraard dient de huurder, en hij alleen, in te staan voor de verzekering van zijn eigen inhoud.