#4 , 02 okt 2016 22:11
Burgerlijk Wetboek
Art. 1464
Het beding van ongelijke verdeling en het beding van verblijving van het gehele gemeenschappelijke vermogen worden niet beschouwd als schenkingen, maar als huwelijksvoorwaarden.
Zij worden echter wel als schenkingen beschouwd voor het aandeel boven de helft dat aan de langstlevende echtgenoot wordt toegewezen in de waarde, op de dag der verdeling, van de tegenwoordige of toekomstige goederen die de vooroverleden echtgenoot in het gemeenschappelijk vermogen heeft gebracht door een uitdrukkelijk beding in het huwelijkscontract.
Art. 1465
Ingeval er kinderen zijn die niet gemeenschappelijk zijn, blijft elk beding in het huwelijkscontract hetwelk ten gevolge heeft dat aan een der echtgenoten meer wordt gegeven dan het beschikbaar gedeelte, zonder gevolg ten aanzien van het meerdere; gelijke verdeling van hetgeen is overgespaard van de wederzijdse inkomsten der echtgenoten, al zijn die ongelijk, wordt echter niet beschouwd als een voordeel waardoor de kinderen die niet gemeenschappelijk zijn worden benadeeld.
H. Casman, Actualia huwelijksvermogensrecht, Not.Fisc.M. 2015, afl. 8, 238-270
In samenloop met niet-gemeenschappelijke kinderen (art. 1465 BW) ligt de bovengrens (het plafond)
bij:
– de eigen inbreng van de langstlevende;
– de helft van de aanwinsten.
Wat de langstlevende boven die grens verkrijgt (het surplus) is inkortbaar; het zal in de fictieve massa van artikel 922 BW worden opgenomen en ingekort worden indien het de perken van het beschikbaar deel overtreft.