Ik poog de zaken juridisch-theoretisch te benaderen, zonder een uitspraak te doen omtrent de (on)gepastheid van (abortus in dergelijke) situatie.
De niet-strafbare zwangerschapsafbreking:
- Vrouw moet in noodsituatie verkeren; dit is niet hetzelfde als noodtoestand
Noodsituatie is (bewust) niet gedefinieerd in wet
Noodsituatie is subjectieve toestand (eigen aan de vrouw). Omvat het geheel van psychologische, emotionele, fysieke, sociale en economische problemen die leiden tot volgehouden wil om zwangerschap niet te beëindigen en verschilt dus van vrouw tot vrouw.
Vrouw beslist alleen over aanvraag en appreciatie van noodsituatie
Beslist alleen owv emotionele redenen
Rechtspraak: Arbitragehof 19 december 1991 omtrent de positie vermoedelijke vader: moet hij worden betrokken bij besluitvormingsproces? Mogelijkheid van vrouw om alleen te beslissen over zwangerschapsafbreking schendt gelijkheidsbeginsel niet; recht op bescherming van privé- en gezinsleven van (vermoedelijke) vader verschaft geen vetorecht tegen voornemen van zwangere vrouw om zwangerschap te laten beëindigen omwille van noodsituatie
- Het moet gaan om een vast(staand)e wil
- Ingreep voor het einde van de 12e week na de bevruchting, gebeurt door een arts, in medisch verantwoorde omstandigheden, in een "instelling van gezondheidszorg" en mits bijzondere voorlichtingsdienst.
- Wachttijd en bevestiging
Zwangerschapsafbreking mag pas na wachttijd van zes dagen "na eerste raadpleging". Deze wachttijd vangt in beginsel aan bij het contact met de arts die de ingreep uitvoert en niet bij de eerste consultatie over ongewenste zwangerschap.
Met schriftelijke bevestiging op dag van ingreep
-> Uitzonderingsregeling
Grens van 12 weken mag uitzonderlijk overschreden worden indien zwangerschap ‘ernstig gevaar inhoudt voor de gezondheid van de vrouw’
(i.e. indien vast staat dat kind zal lijden aan ‘uiterst zware kwaal' die als ongeneeslijk wordt erkend op ogenblik van diagnose.
Hierbij is steeds advies van tweede arts nodig en dit moet in het dossier worden opgenomen.
Puur juridisch is geen enkele zwangerschapsafbreking mogelijk na de 24ste week.
De "vaderlijke" plichten:"
Binnen het huwelijk geldt de vaderschapsregel die bepaald is in de artikelen 315-317 B.W. De echtgenoot van de barende vrouw, is juridisch de man.
Dit kan echter betwist worden door de vrouw (binnen het jaar na de geboorte) of zelfs door de juridische vader, de vermoedelijke vader en het kind zelf. Hiervoor zijn speciale termijnen voorzien in de wet, met name:
Art. 318. <W> § 1. Tenzij het kind bezit van staat heeft ten aanzien van de echtgenoot, kan het vermoeden van vaderschap worden betwist door de moeder, het kind, de man ten aanzien van wie de afstamming vaststaat en de persoon die het vaderschap van het kind opeist.
(lid 2 geschrapt) <W>
§ 2. (De vordering van de moeder moet worden ingesteld binnen een jaar na de geboorte.) De vordering van de echtgenoot moet worden ingesteld binnen een jaar na de ontdekking van het feit dat hij niet de vader van het kind is, die van de man die het vaderschap van het kind opeist moet worden ingesteld binnen het jaar na de ontdekking van het feit dat hij de vader van het kind is en die van het kind moet worden ingesteld op zijn vroegst op de dag waarop het de leeftijd van twaalf jaar heeft bereikt en uiterlijk op de dag waarop het de leeftijd van tweeëntwintig jaar heeft bereikt (of binnen een jaar na de ontdekking van het feit dat de echtgenoot zijn vader niet is). <W>
Indien de echtgenoot overleden is zonder in rechte te zijn opgetreden, terwijl de termijn om zulks te doen nog niet verstreken is, kan zijn vaderschap binnen een jaar na zijn overlijden of na de geboorte, worden betwist door zijn bloedverwanten in de opgaande en in de neerdalende lijn.
Het vaderschap dat vaststaat krachtens artikel 317 kan daarenboven worden betwist door de vorige echtgenoot.
§ 3. Onverminderd het bepaalde in §§ 1 en 2, wordt het vermoeden van vaderschap teniet gedaan indien door alle wettelijke middelen is bewezen dat de betrokkene niet de vader is.
De betwisting van het vermoeden van vaderschap van de echtgenoot wordt bovendien, behoudens tegenbewijs, gegrond verklaard :
1° in de gevallen bedoeld in artikel 316bis ;
2° wanneer de afstamming van moederszijde door erkenning of bij rechterlijke beslissing is vastgesteld;
3° wanneer de vordering werd ingesteld vooraleer de afstamming van moederszijde is komen vast te staan.
§ 4. De vordering tot betwisting van het vermoeden van vaderschap is niet ontvankelijk, als de echtgenoot toestemming heeft gegeven tot kunstmatige inseminatie of tot een andere daad die de voortplanting tot doel had, tenzij de verwekking van het kind hiervan niet het gevolg kan zijn.
§ 5. De vordering tot betwisting die wordt ingesteld door de persoon die beweert de biologische vader van het kind te zijn, is maar gegrond als diens vaderschap is komen vast te staan. De beslissing welke die vordering tot betwisting inwilligt, brengt van rechtswege de vaststelling van de afstammingsband van de verzoeker met zich. De rechtbank gaat na of aan de voorwaarden van artikel 332quinquies is voldaan. In ontkennend geval wordt de vordering afgewezen.
Met betrekking tot de vaderschap, zie art. 315 - 332quinquies B.W. Voor meer informatie contacteert u best - minstens - juridische eerstelijnsbijstand....
Dit bericht betreft geen officieel juridisch advies. Vaak hangt alles af van feitelijkheden, die pas uit lezing van de officiële gegevens blijken...