art 1240 BW: de betaling , ter goeder trouw gedaan aan iemand die in het bezit is van een schuldvordering, is geldig, al wordt de bezitter naderhand uit dat bezit ontzet.
Die wetsbepaling kijkt toe op betalingen die, op het moment van hun uitvoering, schijnbaar rechtsgeldig waren omdat zij blijkbaar in handen van de schuldeiser gebeurden, maar achteraf in opspraak komen omdat de schijnbare eigenaar van de vordering er in werkelijkheid geen eigenaar van was.
Als de betaling aan die persoon te goeder trouw was, dan is de betaling rechtsgeldig.