#3 , 27 nov 2011 13:37
Burgerlijk Wetboek
Art. 1446. <W 14-07-1976, art. 2> Wanneer het wettelijk stelsel eindigt door het overlijden van een der echtgenoten, kan de langstlevende, tegen opleg indien daartoe grond bestaat, zich bij voorrang doen toewijzen een van de onroerende goederen die tot gezinswoning dient, samen met het aldaar aanwezige huisraad, en het onroerend goed dat dient voor de uitoefening van zijn beroep, samen met de roerende zaken die aldaar aanwezig zijn voor beroepsdoeleinden.
Art. 1447. <W 14-07-1976, art. 2> Wanneer het wettelijk stelsel eindigt door echtscheiding, scheiding van tafel en bed of scheiding van goederen, kan elk der echtgenoten in de loop van de vereffeningsprocedure aan de rechtbank te zijnen voordele toepassing van artikel 1446 vragen.
(Behoudens uitzonderlijke omstandigheden wordt het verzoek ingewilligd dat uitgaat van de echtgenoot die slachtoffer is van een feit als bedoeld in de artikelen 375, 398 tot 400, 402, 403 of 405 van het Strafwetboek of van een poging tot een feit als bedoeld in de artikelen 375, 393, 394 of 397 van hetzelfde Wetboek, wanneer de andere echtgenoot uit dien hoofde is veroordeeld bij een in kracht van gewijsde gegane beslissing.) <W 2007-04-27/00, art. 17, 034; Inwerkingtreding : 01-09-2007>
De rechtbank beslist met inachtneming van de maatschappelijke en gezinsbelangen die erbij betrokken zijn en van de vergoedings- of vorderingsrechten van de andere echtgenoot.
De rechtbank bepaalt de datum waarop de eventuele opleg opeisbaar wordt.
De woning kan aan één van de echtgenoten worden toegewezen. Dit moet niet noodzakelijk de meestbiedende zijn. Indien er sprake is van partnergeweld wordt de woning in principe toegewezen aan het slachtoffer. De prijs wordt meestal bepaald na advies van een deskundige.