We zijn gehuwd in 1997.
Mevrouw verlaat op 06/02/2001 de woning en wil scheiden.
Op 30/04/2001 vordering tot echtscheiding, uitgesproken in mei 2004.
In 2008 op een vergadering bij de notaris , aangesteld door de rechtbank, blijkt
1. dat het saldo van de spaarrekening op haar naam op datum van 16/02/2001(feitelijke scheiding) NIHIL was (nog is) (dus alles werd afgehaald).
Deze rekening werd geopend tijdens het huwelijk en omvattend gezamenlijke spaargelden (stel xx.000 Euro)
2. dat mevrouw eigenares is van een opbrengsteigendom (er dus niet woonachtig is).
Wat, als kan vastgesteld worden dat zij die spaargelden aangewend heeft voor de aankoop van de woning, hetzij voor hetzij na de uitspraak van de echtscheiding?
Aangezien we eigenaar zijn van een woning (lening afbetaald door mij met persoonlijke gelden van voor het huwelijk) en ik er mag blijven wonen, dien ik haar woonstvergoeding te betalen vanaf 30/04/2001.
Wat betreft die afgehaalde gelden, kan ik mij beroepen op ART.1432 B.W.?
Wat de woonstvergoeding betreft, kan deze verrekend worden met de opbrengsten van het door haar aangekochte huis?