Effe een pdf gevonden van ugent (Universiteit Gent?)
Even een stukje uit de pdf in citaat. De helft is Chinees voor me. Maar de eerste regels vallen me wel op. Ik neem aan dat de bezitter in dit citaat mijn buurvrouw is.
Ook spreekt men hier over de vermeende eigenaar. Maar gezien de verkavelingsraporten die beschikbaar zijn kan er toch geen sprake zijn van VERMEENDE EIGENAAR??? Kan dit iemand in verstaanbaar Nederlands vertalen?
4. DE VERKRIJGENDE VERJARING ALS VERWEERMIDDEL
10. De verjaring treedt nooit automatisch in, maar moet voor de rechter worden ingeroepen.
38
Dit kan echter alleen als verweermiddel worden benut in een procedure: een bezitter kan niet
eenzijdig als eisende partij een procedure opstarten om te laten vaststellen dat hij een
onroerend goed door verjaring heeft verkregen.
39
Hij kan dus zelf geen initiatief nemen tegen
de stilzittende eigenaar, maar moet wachten op een revindicatievordering van de vermeende
eigenaar met betrekking tot hetzelfde goed (zie infra punt 7).
Hieruit meen ik te begrijpen dat de buurvrouw niets kan doen, zelfs niet naar de rechter gaan om te zeggen dat de grond in mijn geval haar eigendom is geworden. Maar dat kan ze wel wanneer ik zelf naar de rechtbank ga denk ik. Of zie ik dat verkeerd?
Hier onder een groter citaat uit die PDF:
4. DE VERKRIJGENDE VERJARING ALS VERWEERMIDDEL
10. De verjaring treedt nooit automatisch in, maar moet voor de rechter worden ingeroepen.
38
Dit kan echter alleen als verweermiddel worden benut in een procedure: een bezitter kan niet
eenzijdig als eisende partij een procedure opstarten om te laten vaststellen dat hij een
onroerend goed door verjaring heeft verkregen.
39
Hij kan dus zelf geen initiatief nemen tegen
de stilzittende eigenaar, maar moet wachten op een revindicatievordering van de vermeende
eigenaar met betrekking tot hetzelfde goed (zie infra punt 7).
40
De verjaring begint dan ook te
lopen op de dag waarop de eigenaar de eis moest instellen, welke logischerwijze samenvalt
met de eerste daad van bezit van de derde.
41
11. Wil de verweerder gebruik maken van de usucapio, dan moet hij het middel in zijn
conclusie voordragen, doch niet noodzakelijk vóór elk ander verweermiddel. Art. 2224 BW
bepaalt dat hij zich op de verjaring kan beroepen in elke stand van het geding, d.w.z. tot de
sluiting van de debatten. Bovendien mag de bezitter de verjaring zelfs voor het eerst in hoger
beroep opwerpen. In burgerlijke zaken kan ze evenwel niet voor het eerst in cassatie worden
ingeroepen, daar het om een nieuw middel gaat.
42
12. Verder moet er worden opgemerkt dat het inroepingsrecht van de verjaring niet enkel
toekomt aan de bezitter zelf. Ook diens rechtsopvolgers, schuldeisers of alle andere
belanghebbende personen (borg, hoofdelijke medeschuldenaar, onderverkrijger enz.) kunnen
zich erop beroepen, zelfs indien de bezitter er zelf afstand van doet.
43
In die zin spreekt men
van de ‘actio pauliana’ van het verjaringsrecht. De houders, die voor rekening van de bezitter
bezitten, komen dan weer niet in aanmerking. Hetzelfde geldt voor hun erfgenamen.
44
Het is
irrelevant of betrokken procespartijen fysieke of rechtspersonen, private of publieke
personen,
45
dan wel Belgen of vreemdelingen zijn.
46
Bovendien behoeft men voor het
opwerpen van de verjaring geen bijzondere bekwaamheid, daar ze de toestand van een
persoon slechts kan verbeteren.
47
Zo kan ook een niet-ontvoogde minderjarige de verjaring
inroepen, doch anderzijds mag het niet worden ingeroepen tegen hem aangezien verjaring niet
loopt tegen minderjarigen en onbekwaamverklaarden (art. 2252 BW).
13. Toch is de vaststelling in een rechterlijk besluit niet de enige manier om de verkrijgende
verjaring bevestigd te zien. Het kan eveneens worden erkend door de vroegere eigenaar.
48
5. DE VOORWAARDEN VOOR DE VERKRIJGENDE VERJARING VAN
EEN ONROEREND GOED
14. Ook al kan de rechtsfiguur van de verkrijgende verjaring enkel worden gebruikt als
verweermiddel, toch zal diegene die zich erop beroept de bewijslast dragen.
49
Hij moet
aantonen dat de constitutieve bestanddelen aanwezig zijn, met name het bezit van het
onroerend goed dat men wil verkrijgen en het vereiste tijdsverloop. Omdat het bezit een
rechtsfeit is, heeft de bezitter toegang tot alle bewijsmiddelen.
50
5.1. HET BEZIT
5.1.1. DE VEREISTEN VOOR HET BEZIT
15. Art. 2228 BW omschrijft het begrip bezit als “het houden of genieten van een zaak, die we
in onze macht hebben of van een recht dat we uitoefenen, hetzij in persoon, hetzij door een
ander die in onze naam de zaak in zijn macht heeft of het recht uitoefent.
51
De bezitter van een
onroerend goed gedraagt zich als titularis van dat goed, doch hoeft in werkelijkheid niet per se
die titel te hebben.
52
De buitenwereld daarentegen aanziet zijn handelingen steevast als een
uitoefening van het onroerend zakelijk recht als eigenaar. Zo verleent het bezit meteen ook
een vermoeden van eigendom.
53
Dit vermoeden brengt met zich mee dat de bezitter steeds
als verweerder in een gunstige positie terechtkomt indien hij verwikkeld is in een geschil over
de eigendom van de zaak: hij hoeft enkel zijn bezit op te werpen en vervolgens af te wachten
of de eisende partij op zijn beurt zijn eigendomsrecht kan aantonen of het vermoeden van
eigendom in hoofde van de bezitter kan ontkrachten. Hiervoor kan hij het bewijs leveren van
het gebrek aan enige titel, dan wel een gebrekkig bezit.
54
Dit alles toont dan ook de
bewijsfunctie van het bezit aan.
55
Slaagt de eisende partij niet in dit bewijs, dan blijft het bezit
(of anders gezegd: de vermoede eigendom) bij de bezitter (zie infra punt 6).
16. In de regel veronderstelt bezit de cumulatieve aanwezigheid van twee essentiële
elementen: een materieel bestanddeel (5.1.1.1.) en een intentioneel bestanddeel (5.1.1.2.).
56
Waar voor het bewijs van het materieel bestanddeel als ‘feit’ alle bewijsmiddelen open staan,
voorziet de wetgever een wettelijk vermoeden van intentie.
57
5.1.1.1. MATERIEEL/ CORPOREEL BESTANDDEEL ( CORPUS)
17. Een eerste voorwaarde is dat de bezitter de feitelijke en exclusieve macht moet uitoefenen
over een zaak of op een dergelijke wijze een recht uitoefenen.
58
Het materieel bestanddeel
doelt dus op het stellen van materiële bezitsdaden, met dien verstande dat de bezitsdaden
moeten overeenstemmen met de handelingen die een normaal zakelijk gerechtigde zou
kunnen stellen.
59
De aanwezigheid van het materieel bestanddeel zal vooral tot uiting komen
door het genot van de zaak.
60
Voorbeeld: een bezitter die pretendeert eigenaar van een erf te zijn, moet handelingen
stellen die een normaal eigenaar zou stellen zoals het periodiek onderhouden van het stuk
grond, het ploegen van een akker, het maaien van het gras dat er zich erop bevindt, …
61
18. De rechtbank van Gent neemt evenwel aan dat het betalen van de onroerende voorheffing
door de werkelijke eigenaar de verkrijgende verjaring in het voordeel van de bezitter niet in
de weg staat. Die zienswijze ontbreekt mijns inziens enige logica, daar de eigenaar, aan wie
het gebrek aan enige titel, dan wel een gebrekkig bezit.
54
Dit alles toont dan ook de
bewijsfunctie van het bezit aan.
55
Slaagt de eisende partij niet in dit bewijs, dan blijft het bezit
(of anders gezegd: de vermoede eigendom) bij de bezitter (zie infra punt 6).
16. In de regel veronderstelt bezit de cumulatieve aanwezigheid van twee essentiële
elementen: een materieel bestanddeel (5.1.1.1.) en een intentioneel bestanddeel (5.1.1.2.).
56
Waar voor het bewijs van het materieel bestanddeel als ‘feit’ alle bewijsmiddelen open staan,
voorziet de wetgever een wettelijk vermoeden van intentie.
57
5.1.1.1. MATERIEEL/ CORPOREEL BESTANDDEEL ( CORPUS)
17. Een eerste voorwaarde is dat de bezitter de feitelijke en exclusieve macht moet uitoefenen
over een zaak of op een dergelijke wijze een recht uitoefenen.
58
Het materieel bestanddeel
doelt dus op het stellen van materiële bezitsdaden, met dien verstande dat de bezitsdaden
moeten overeenstemmen met de handelingen die een normaal zakelijk gerechtigde zou
kunnen stellen.
59
De aanwezigheid van het materieel bestanddeel zal vooral tot uiting komen
door het genot van de zaak.
60
Voorbeeld: een bezitter die pretendeert eigenaar van een erf te zijn, moet handelingen
stellen die een normaal eigenaar zou stellen zoals het periodiek onderhouden van het stuk
grond, het ploegen van een akker, het maaien van het gras dat er zich erop bevindt, …
61
18. De rechtbank van Gent neemt evenwel aan dat het betalen van de onroerende voorheffing
door de werkelijke eigenaar de verkrijgende verjaring in het voordeel van de bezitter niet in
de weg staat. Die zienswijze ontbreekt mijns inziens enige logica, daar de eigenaar, aan wie
geen gebruik heeft gemaakt, doet dit ook geen recht van uitzicht ontstaan ten voordele van de
buurman.
69
Voorbeeld geen daad van eenvoudig gedogen: een buurman die gedurende vele jaren
een braakliggend stuk grond van zijn buur gebruikt voor een eigen moestuin.
70
bron:
https://www.google.be/url?sa=t&rct=j&q= ... 8011,d.bGQ" onclick="window.open(this.href);return false;