1. In april 2013, op aanvraag van de procureur des Konings, namelik omdat ze gedurende drie opeenvolgende boekjaren niet had voldaan aan de verplichting om een jaarrekening neer te leggen, heeft een rechtbank van koophandel de ontbinding en onmiddellijke afsluiting van de vereffening van een bvba bij verstek uitgesproken. Dit vonnis is daarna in de Bijlagen bij het Belgisch Staatsblad bekendgemaakt.
2. In maart 2015, definitief uitspraak doende over het van voornoemde vennootschap gevormde verzet, heeft dezelfde rechter zijn vorige verstekvonnis in zijn geheel, en opnieuw bij verstek, bevestigd en de bij voorraad uitvoerbaarheid van zijn vonnis toegelaten.
3. Zo ver ik weet, is dit laatst vonnis niet bekendgemaakt in de Bijlagen bij het Belgisch Staatsblad. Bovendien is hetelfde vonnis tot mijn weten noch betekend noch heeft voorgenoemde bvba ertegen hoger beroep ingesteld.
4. Mijn vraag: Ondanks de uitvoerbaarheid bij voorraad (die namelijk, volgens mijn lezing van de wet, voortvloeit vanuit de combinatie van, enerzijds, artikel 182, § 2, al. 3, en, anderzijds, artikel 74, 3°, van het Wetboek van vennootschappen) van het in de Bijlagen bij het Belgisch Staatsblad bekendgemaakt, en niet hervormd, vonnis van april 2013, is voornoemde verffende bvba alnog wettelijk gerechtigd om haar jaarrekeningen neer te leggen (met het doel haar situatie te regulariseren)?
Volgens mij roept mijn vraag (dat ik trouwens al gisteren, hoewel met en andere formulering, heb gesteld, namelijk in het kader van een door mij de dag daarvoor gestarte topic "vennootschaprecht; gerechetelijk recht") een duidelijk negatief antwoord, maar ik wou graag checken of mijn mening ook door andere lezers wordt gedeelt, en dat vooral aangezien de tot nu toe enige in het kader van de andere topic gekregen reactie in tegengestelde richting lijkt te gaan.