Art. 5. § 1. Onverminderd de bepalingen van artikel 8, § 1 van de reeds vermelde wet van 15 december 1970, worden geacht het bewijs van de kennis van bedrijfsbeheer te leveren, de houders van één der akten opgesomd in artikel 6, a van dezelfde wet of in artikel 32 van het reeds vermelde koninklijk besluit van 25 februari 1971.
§ 2. Onverminderd dezelfde bepalingen, worden geacht het bewijs van de beroepskennis te leveren, de houders van één van de volgende akten :
1° een diploma, een brevet of een getuigschrift van de beëindiging van de studies, afgeleverd door een school of een technische leergang, een school of een beroepsleergang, van het lager secundair niveau, afgeleverd door een afdeling met betrekking tot het hotelbedrijf of restaurantbedrijf;
2° een getuigschrift gelijkwaardig aan deze vermeld onder 1° en afgeleverd door een (examen commisie van de Staat of een Gemeenschap) <KB 1995-03-03/30, art.
, 002; Inwerkingtreding : 24-03-1995>
3° (een getuigschrift van leertijd of een diploma van opleiding tot ondernemingshoofd, die overeenstemmen met het beroep van restaurateur en werden uitgereikt volgens het bepaalde in de regelingen betreffende de voortdurende vorming van de Middenstand) <KB 1995-03-03/30, art. 3, 002; Inwerkingtreding : 24-03-1995>
4° een getuigschrift van vorming tot ondernemingshoofd overeenstemmend met het beroep van traiteur-banketaannemer dat geviseerd werd door de Minister die de voortdurende vorming van de Middenstand onder zijn bevoegdheid heeft;
5° (een getuigschrift waaruit blijkt dat een examen met goed gevolg is afgelegd over de beroepskennis opgesomd in artikel 4, 2° van dit besluit voor een centrale examencommissie waarvan de leden zijn benoemd door de Minister bevoegd voor de Middenstand) <KB 1995-03-03/30, art. 3, 002; Inwerkingtreding : 24-03-1995>
Deze akten zullen evenwel slechts inaanmerking kunnen genomen worden voor zover de houder ervan een praktische leertijd van twee jaren heeft doorgemaakt in een afdeling van een technische of beroepsschool of een technische of beroepsleergang met betrekking tot het hotelbedrijf of restaurantbedrijf; het leerjaar kan slechts in aanmerking worden genomen voor zover het minstens tweehonderd uren werkelijke praktijk omvat.
De praktische leertijd kan eveneens doorgemaakt worden bij één of meerdere patroons die de beroepswerkzaamheid van restaurateur of traiteur-banketaannemer uitoefenen of in een openbare dienst of een handelsonderneming welke die werkzaamheid voor eigen noden uitvoert.
Het bewijs van de leertijd dient te worden geleverd door middel van een getuigschrift afgeleverd door de afdeling van de technische of de beroepsschool, door de afdeling van de technische- of beroepsleergang met betrekking tot het hotelbedrijf of restaurantbedrijf of door het hoofd van de onderneming waar de leertijd is doorgemaakt.
De handtekening van het ondernemingshoofd moet gelegaliseerd worden door de burgemeester van de gemeente waar de leertijd werd verricht.
Indien dat getuigschrift niet kan worden voorgelegd, mag het bewijs dat de leertijd werkelijk werd doorgemaakt door enig ander bewijsmiddel worden geleverd.
In geen geval mag de praktische leertijd worden opgelegd aan personen die ouder zijn dan (dertig) jaar op de dag van de beslissing van de Kamer voor ambachten en neringen of van de Vestigingsraad. <KB 1995-03-03/30, art. 3, 002; Inwerkingtreding : 24-03-1995>
§ 3. Worden eveneens geacht het bewijs van kennis van bedrijfsbeheer te leveren, zij die blijk geven van een handelspraktijk, beoefend naar de modaliteiten en onder de voorwaarden bepaald bij artikel 6, b of c van de wet van 15 december 1970 en bij de artikelen 34, 35 of 36 van het koninklijk besluit van 25 februari 1971.
§ 4. Worden eveneens geacht het bewijs van de beroepskennis te leveren zij die bewijzen gedurende ten minste vijf jaar :
a) hetzij als ondernemingshoofd te hebben uitgeoefend de werkzaamheid gereglementeerd onder één van de vormen zoals voorzien in artikel 2, § 1, van dit besluit of, zonder door een arbeidsovereenkomst te zijn gebonden het dagelijks beheer te hebben waargenomen van een onderneming of een inrichting waar die werkzaamheid werd uitgeoefend;
b) hetzij aan de uitoefening van deze werkzaamheid onder één van de twee vormen zoals voorzien in artikel 2, § 1, te hebben deelgenomen als bediende in een leidende functie, als helper van een ondernemingshoofd of als werkman die gedurende ten minste twee jaar behoorde tot de categorie van oberkelner of van hulpjongen zoals die voor het bepalen van de lonen vastgesteld is in de collectieve arbeidsovereenkomst van 8 januari 1981, gesloten in het Paritair Comité voor het hotelbedrijf en algemeen verbindend is verklaard bij koninklijk besluit van 17 augustus 1981;
c) hetzij aan de werkzaamheid, onder één van de twee vormen zoals voorzien in artikel 2, § 1, te hebben deelgenomen in leidende functies met een technisch karakter, wanneer deze uitgeoefend wordt in een handelsonderneming of een openbare dienst die ze voor eigen noden uitvoert en die beschikt over een dienst voor het klaarmaken van maaltijden.
Om in aanmerking te kunnen worden genomen moet de werkzaamheid uitgeoefend zijn in de loop van de tien jaren die de aanvraag om getuigschrift voorafgaan.
Indien de werkzaamheid ononderbroken werd uitgeoefend, mag zij een aanvang hebben genomen vóór de tien jaren, op voorwaarde dat zij tot een einde komt in de loop van die periode.
De ondernemingshoofden kunnen op de toepassing van deze bepaling slechts aanspraak maken voor zover zij tijdens de hele duur van de periode bedoeld in het eerste lid in het handelsregister waren ingeschreven.
Wanneer zij, overeenkomstig de bij het koninklijk besluit van 20 juli 1964 gecoördineerde wetten op het handelsregister werden ingeschreven, dient de inschrijving één van de rubrieken te vermelden die met de vereiste werkzaamheid overeenstemt.
In geen geval mag een werkzaamheid in aanmerking genomen worden die vóór de leeftijd van achttien jaar verricht is.
Het bewijs van deze werkzaamheid moet geleverd worden door middel van de stukken bedoeld bij de artikelen 34, § 2, 35, § 2, of 36, § 2 van het koninklijk besluit van 25 februari 1971, voor zover deze stukken de aard van de bewuste werkzaamheid en in de gevallen bedoeld onder littera's b en c hierboven, de vereiste funkties of categorieën nauwkeurig aanduiden.
Wordt die nauwkeurige aanduiding niet gegeven, dan kan het aanvullend bewijs van de overeenstemming van de werkzaamheid en, in voorkomend geval, van de vereiste funktie of categorie geleverd worden door enig ander bewijsmiddel.
Betreft het getuigenissen en attesten, dan komen slechts in aanmerking die welke uitgaan, hetzij van een openbaar organisme of een organisme van openbaar nut dat het bevestigde feit op een vóór de aanvraag gelegen tijdstip en bij de uitvoering van zijn eigen taak heeft vastgesteld, hetzij van een werkgever van de aanvrager.
Art. 6. Zijn vrijgesteld van ieder getuigschrift, de natuurlijke personen of de rechtspersonen die bij de bekendmaking van dit besluit waren ingeschreven overeenkomstig de bij het koninklijk besluit van 20 juli 1964 gecoördineerde wetten op het handelsregister.
De inschrijving dient als handelsbedrijvigheid één van de volgende rubrieken te vermelden : "spijshuis", "restauratiehouder", "frituur", "hotel en logementshuis", opgenomen onder § 10, 3° van de bijlage van het koninklijk besluit van 31 augustus 1964 tot vaststelling van de lijst van de in het handelsregister te vermelden handelsbedrijvigheden, gewijzigd bij koninklijk besluit van 20 augustus 1981.