Artikel 42. Voetgangers
42.1. De voetgangers gebruiken in volgorde van aanwezigheid de volgende toegankelijke en begaanbare delen van de openbare weg:
1° het trottoir of het deel van de openbare weg gesignaleerd door het verkeersbord D9, D10 of D11;
2° het deel van de openbare weg gesignaleerd door het verkeersbord D13;
3° de verhoogde berm;
4° de gelijkgrondse berm;
5° de parkeerstrook;
6° de zijdelingse strook;
7° het fietspad;
8° de rijbaan.
Wanneer de voetgangers de rijbaan volgen, houden ze zich zo dicht mogelijk bij de rand van de rijbaan.
Ze gaan links ten opzichte van de door hen gevolgde richting wanneer ze de rijbaan of de zijdelingse stroken volgen, of rechts wanneer veiligheidsredenen het rechtvaardigen.
Wanneer voetgangers het fietspad volgen, verlenen zij doorgang aan de andere weggebruikers die zich hierop bevinden.
Artikel 23. Stilstaan en parkeren
23.1. Elk stilstaand of geparkeerd voertuig moet worden opgesteld :
1° Rechts ten opzichte van zijn rijrichting
Indien het een rijbaan is met éénrichtingsverkeer, mag het evenwel langs de ene of langs de andere kant opgesteld worden.
2° Buiten de rijbaan op de gelijkgrondse berm of, buiten de bebouwde kommen, op eender welke berm.
Indien het een berm betreft die de voetgangers moeten volgen, moet langs de buitenkant van de openbare weg een begaanbare strook van ten minste 1,50 meter breed vrijgelaten worden.
Indien de berm niet breed genoeg is, moet het geparkeerd voertuig gedeeltelijk op de berm en gedeeltelijk op de rijbaan opgesteld worden.
Indien er geen bruikbare berm is, moet het geparkeerd voertuig op de rijbaan opgesteld worden.
Indien de berm niet breed genoeg is, moet het stilstaand voertuig opgesteld worden gedeeltelijk op de berm en gedeeltelijk op:
de zijdelingse strook,
de rijbaan indien er geen zijdelingse strook is.
Indien er geen bruikbare berm is, moet het stilstaand voertuig opgesteld worden op:
de zijdelingse strook of;
de rijbaan indien er geen zijdelingse strook is