Wat is de wettelijke basis van het handelen van een BTW ontvanger inzake de invordering van een bedrag ingevolge dwangbevel dat nooit vaststaand geweest is.
Btw-wetboek:
Artikel 85
§ 1. Bij gebreke van voldoening van de belasting, interesten, administratieve geldboeten en toebehoren wordt door de met invordering belaste ambtenaar een dwangbevel uitgevaardigd; dit wordt geviseerd en uitvoerbaar verklaard door de gewestelijke directeur van de Administratie van de belasting over de toegevoegde waarde, registratie en domeinen of door de door hem aangewezen ambtenaar en, in de gevallen bepaald door de Koning, door de gewestelijke directeur van de Administratie der douane en accijnzen, of door de door hem aangewezen ambtenaar.
Artikel 89
Onder voorbehoud van wat bepaald is in de artikelen 85, §§ 1 en 2, en 85bis, geschiedt de tenuitvoerlegging van het dwangbevel met inachtneming van de bepalingen van het vijfde deel, titel III, van het Gerechtelijk Wetboek inzake gedwongen tenuitvoerlegging.
De tenuitvoerlegging van het dwangbevel kan slechts worden gestuit door een vordering in rechte.
Maar in het voorliggend geval gaan ze voorbij aan hun eigen BTW handleiding "Invordering van de belasting" waar onder rubrieknummer 636ter vermeld staat:
Voormeld bewarend beslag moet wel voldoen aan de gemeenrechtelijke vereisten
van het bewarend beslag, zijnde artikel 1413 Ger.W., het spoedeisend karakter, en
artikel 1415 Ger.W., een zekere en opeisbare schuldvordering die vaststaand of op
zijn minst vatbaar is voor een voorlopige raming.
Zijn er dan andere mogelijkheden voor een uitvoerend beslag?
De BTW ontvanger heeft mij NOOIT de samenstelling van de basis van zijn vordering kunnen aantonen (natuurlijk niet, want het totaal bedrag kon zowiezo al niet kloppen).
Artikel 84 BTW wetboek bepaalt dat de minister van financiën moeilijkheden inzake de heffing van de belasting, die voor het inleiden van een rechtsgeding ontstaan, oplost.
Dit lijkt mij toch overduidelijk op de mogelijkheid van een ambtshalve oplossing, dus zonder tussenkomst van een rechtbank, maw zonder dat een verzet via een rechtbank nodig is?
Het is enkel de minister van financiën die opgelegde geldboeten kan verminderen of opheffen (toepassing van het Regentsbesluit van 18 maart 1831).
De minister van financiën miskent mijn rechten om niet in te gaan op mijn schriftelijke vraag in toepassing van dit artikel 84.
Wat er nog overblijft is het handelen van de BTW ontvanger, en aansluitend het optreden van een gerechtsdeurwaarder. Als er geen wettelijk beslag kan bestaan als de bepalingen van het Gerechtelijk WB geschonden worden, hoe kan de BTW ontvanger dan een geldige titel creëren en waar is de wettelijkheid van het handelen van de deurwaarder?
Al wat nodig is om het kwaad te laten triomferen, is dat goede mensen niets doen (Edmund Burke)