Zoals altijd dient diegene die het pandbeslag wenst te laten uitvoeren zijn gezond verstand te gebruiken en rekening te houden met de reeds bestaande jurisprudentie.
Brussel (9e k.) 19 september 2002, P.&B. 2003, afl. 4, 279.
Het pandbeslag op roerende goederen die een huis stofferen, moet conform artikel 20, 1º Hyp. W. gelegd worden binnen de vijftien dagen nadat deze goederen zonder toestemming van de verhuurder zijn weggebracht.
De beslagene heeft de verplichting de in beslag genomen goederen, in casu een veestapel, te bewaren en in stand te houden. Als de beslagene het gehuurde goed verlaat, mag deze veestapel bijgevolg worden verplaatst. Wanneer de verhuurder een uitvoerbare titel verkrijgt, is de beslagene gehouden de plaats van de in beslag genomen goederen mee te delen.
revindicatie na pandbeslag:
Gent 20 december 1994, T. Not. 1995, 291.
Voor de bescherming van de verhuurder (art. 20, 1° Hyp.W.) is vereist dat de verhuurder te goeder trouw was op het ogenblik dat de goederen in het verhuurde goed werden binnengebracht.
Een derde die in zijn vordering tot onttrekking van alle roerende goederen aan een pandbeslag wil slagen en daarbij steunt op het feit dat alle goederen door een familielid werden geschonken moet het bewijs leveren dat 1) de ingeroepen gift een voldoende bewijs is voor zijn eigendomsaanspraken; 2) de beslaglegger niet in aanmerking komt voor de bescherming van de verhuurder zoals bepaald bij art. 20, 1° Hypotheekwet.
Eigendomsaanspraken op grond van een gift kunnen moeilijk hard gemaakt worden, als niet eens verduidelijkt wordt waar de geschonken goederen zich op het ogenblik van de schenking bevonden.
De bewering als zouden de goederen aan de revindicerende derde zijn geschonken, klinkt ongeloofwaardig, gelet op het feit dat de beslagenen sinds de datum van de zgn. gift voor de schuldeisers op de vlucht waren.
Charleroi 26 april 1988, J.T. 1989, 384.
Urgentie is eveneens vereist bij een pandbeslag.
Rb. Antwerpen 18 december 1989, R.W. 1989-90, 1065.
Een pandbeslag op de roerende goederen van een echtgenoot raakt het huurrecht zelf niet en valt aldus buiten het toepassingsgebied van art. 215, par. 2 B.W., waarvan de sanctie enkel door de beschermde echtgenoot, aan wie niet werd betekend, kan worden ingeroepen.
Kh. Verviers 26 februari 1998, J.L.M.B. 1999, 742; R.R.D. 1998, 172.
Wanneer het pandbeslag ten gepasten tijde is gelegd, blijft het uitwerking hebben in geval van faillissement van de huurder en is het tegenstelbaar aan de curator. Wanneer de meubelen op bevel van het gerecht zijn verplaatst, behoudt de verhuurder zijn voorrecht en dient hij dus geen beroep te doen op het beslag tot terugvordering om zijn rechten te vrijwaren.